


MAASGOUWKERNEN
Gemeente Maasgouw is op 1 januari 2007 ontstaan uit de samenvoeging van de voormalige gemeenten Heel, Maasbracht en Thorn. De naam Maasgouw is een samenvoeging van Maas en gouw. De Maas is de rivier die de drie gemeenten met elkaar verbindt. Gouw betekent landstreek. De gemeente Maasgouw ligt in de voormalige Frankische gouw Pagus Mosarium. Het gewest bestreek een gebied langs de Maas van Luik tot Grave.
BEEGDEN
Beegden heeft een prachtige oude dorpskern. Nieuwbouw en mooi verbouwde oude dorpsboerderijen uit de 18e en 19e eeuw vormen een harmonieus dorpsbeeld. Het middelpunt is de Sint Martinuskerk. Deze kerk is gebouwd na de 2e Wereldoorlog omdat de oude kerk in 1944 werd opgeblazen.
HEEL EN PANHEEL
Heel en Panheel hebben enkele historische bezienswaardigheden. De kerktoren van Heel dateert uit de 12e eeuw en is deels gebouwd van maaskeien.
LINNE
Natuurliefhebbers kunnen in Linne heerlijk fietsen en wandelen in de Linnerweerd. In deze betrekkelijk ongeschonden uiterwaarden komen zeldzame planten en dieren voor. Zo bloeit de rozerode dagkoekoeksbloem er en zitten er kamsalamanders, de grootste watersalamander van Nederland. De uiterwaarden worden doorsneden door het riviertje de Vlootbeek.
MAASBRACHT EN BRACHTERBEEK
Een wandeling langs de havenboulevard geeft een mooi overzicht van de haven en de huidige scheepvaart. Aan de havenboulevard zijn onder andere het Maas Binnenvaartmuseum en het restaurant Da Vinci (2 Michelinsterren) gevestigd. In de haven is het mogelijk om de oude zeiltjalk ‘Nooit Volmaakt’ te bezichtigen.
OHE EN LAAK
Ohé en Laak is een klein, idyllisch dorp met ongeveer 900 inwoners. Samen met Stevensweert vormt Ohé en Laak het ‘Eiland in de Maas’. Het eiland is ongeveer 5 km lang en 2,5 km breed. De plassen die ontstaan zijn uit zand- en grindwinning worden gebruikt voor water- en natuurrecreatie.
STEVENSWEERT
Stevensweert is een oud vestingstadje. Vanwege de strategische ligging kozen de Spanjaarden in 1633 tijdens de 80-jarige Oorlog Stevensweert uit voor het aanleggen van een sterke vesting.
THORN
Thorn is een dorp met een uniek verleden. Het is gesticht rond 975 als een benedictinessenklooster. Vanaf de 12e eeuw ontwikkelde Thorn zich tot een wereldlijk stift. Een stift is een kloostergemeenschap waarin de orderegels vrijzinnig werden geïnterpreteerd.
WESSEM
Wessem is van Frankische oorsprong en wordt als ‘Wishem’ voor het eerst vermeld in het testament uit 964/965 van aartsbisschop Bruno van Keulen.
Het konikpaard is van oorsprong een in Polen en Wit-Rusland in het halfwild gehouden paardenras dat klein van stuk en heel sober is. Koń is Pools voor paard, konik (konjiek) voor paardje. Van het konikpaard wordt vaak gezegd dat hij verwant is aan de tarpan, een uitgestorven wild paard uit Oost-Europa. Het konikpaard heeft geen verzorging nodig en kan het hele jaar buiten blijven. Om deze reden wordt het dier ingezet ter begrazing in natuurgebieden. De koniks zijn nagenoeg vrij van ziekten die gedomesticeerde paarden kunnen hebben. Hun karakter wordt omschreven als gewillig, rustig en sober. Konikpaarden eten graag kort gras, waardoor ze vaak hetzelfde terrein begrazen.
De stuw en het sluiscomplex van Linne vormt een geheel van waterwerken ter regulering van de Maas in de Nederlandse provincie Limburg, ten behoeve van de daarop plaats vindende binnenvaart. Het complex ligt in de gemeente Maasgouw aan de gemeentegrens met de gemeente Roermond. Bij de sluis ligt buurtschap Osen. Het complex bestaat uit een stuw, een waterkrachtcentrale met vier turbines en een sluis. De sluis verbindt de Maas met de stroomafwaarts gelegen Maas nadat deze rond de Lus van Linne gemeanderd is. Begin 20e eeuw wilde men de Maas beter geschikt maken voor de binnenvaart, die daarop reeds eeuwenlang plaatsvond. De stuw en sluizen werden in de jaren vanaf 1918 aangelegd.
Op 20 oktober 1925 werd de stuw als eerste stuwcomplex in de rivier de Maas door koningin Wilhelmina officieel in gebruik genomen. Op 22 oktober begon men met de aanleg van het Julianakanaal.In 1929 was het gehele Maaskanalisatieproject voltooid. In de jaren 1980 werd aan de zuidzijde van de stuw de Waterkrachtcentrale Linne gebouwd. Op 10 maart 1989 werd de eerste turbine in gebruik genomen en de vierde en laatste op 16 augustus 1989. Naast de centrale is een vistrap aangelegd om het hoogteverschil van 4,05 meter te overbruggen.
Stenen Heilig Hartbeeld op een sokkel van gemetselde keien.
Het beeld is gemaakt door kunstenaar Victor Theo Sprenkels (Rotterdam 1878-Voorburg 1959). Sprenkels was een zoon van beeldhouwer Johannes Sprenkels (1846-1902) en Wouteriena Snijers (1851-1918). Hij trouwde met Berendina Antonia Brandenburg en hij leerde de beginselen van het beeldhouwersvak van zijn vader en studeerde aan de Rotterdamse Academie van beeldende kunsten, onder Alexander van Maasdijk en Rein Miedema. Hij ging in 1902 aan het werk bij Cuypers & Co. in Roermond, een atelier van Pierre Cuypers en diens zoon Joseph Cuypers dat zich vooral bezighield met christelijk religieuze beeldhouwkunst. Hij werd er directeur en gaf daarnaast ook les. Sprenkels overleed op 81-jarige leeftijd. Het beeld stond oorspronkelijk op de Markt en was een schenking bij een zilveren priesterfeest.
VOORMALIG GEMEENTEHUIS ( VAN OORSPRONG PASTORIE).
In het centrum van Beegden gelegen bijzonder groot, charmant monumentaal herenhuis met garage en tuin met uitzicht op en grenzend aan het fraaie dorpspark. Deze woning werd aanvankelijk gebouwd als Pastorie en werd omstreeks 1958 verbouwd tot en ingericht als Gemeentehuis. Thans dient het object als riant woonhuis dat als zodanig is verbouwd waarbij getracht is de authentieke elementen zoveel mogelijk te sparen. Zo kenmerkt deze woning zich door de royale vertrekken, een royale hal en grote overloop. Het trappenhuis wordt gesierd door een immens groot glas in lood raam van de bekende glazenier Fransen.
GXO LOGISTICS NETHERLANDS III B.V.is nu gevestigd op het adres Op Den Dries 1. GXO houdt zich onder andere bezig met innovatie in de logistiek, opslag en distributie van goederen.
Het principe van de ringoven werd in 1858 bedacht door de Duitser Friedrich Eduard Hoffmann. De ringoven is een groot ellipsvormig (soms rond) ovengebouw met een rondgang en meestal tussen de 12 en 24 kamers, die onafhankelijk van elkaar gestookt kunnen worden.
Met een kolenschep werden de kolen door de stoker, door kleine kokers bovenin de steenoven toegevoerd. In de rondlopende gang is een aantal poorten gemaakt voor de toe- en afvoer van bakstenen. Telkens wordt een kamer met ongebakken kleiblokken opgestookt tot een temperatuur van meer dan 1000°C, waardoor tevens de volgende kamer wordt voorgewarmd en de voorgaande wordt afgekoeld.
Nadat de bakstenen in een kamer voldoende gebakken zijn wordt het vuur gedoofd en in de volgende kamer weer aangestoken. Door de ringconstructie is een doorlopend steenbakproces mogelijk, dat bovendien economischer en geleidelijker bakt dan de traditionele veldovens. Een complete cyclus duurde 1 tot 4 weken. De kamers werden geopend en de ergste slakken die boven op de stenen lagen verwijderd. Daarna werden de nog warme stenen uit de oven gehaald. Het werk werd vaak in akkoord gedaan en was verre van gezond door warmte en stof in de oven. Buiten werden de stenen op kleur gesoterrd en gestappeld.
Op Witte Donderdag, Goede Vrijdag en Stille Zaterdag, als de kerkklokken naar Rome zijn om paaseieren in te slaan, vervangen misdienaars de klokken. Samen met een groepje schoolgaande kinderen trekken ze al klepperend met houten kleppers door de straten. Het is een eeuwenoude 19e eeuwse traditie. De kleppers trekken ’s morgens in alle vroegte door het dorp en de jongens, alleen jongens mogen klepperen, trekken alleen in hun dorp drie dagen rond. In vroeger jaren werd er op die momenten geklepperd wanneer de klokken normaal het angelus zouden luiden. Het angelus diende vroeger om de landbouwers op het veld te laten weten dat het tijd was voor het gebed.
Historie
Op dinsdag 10 november 1896 werd de Limburgsche Christelijke Boerenbond (LCB) opgericht, de directe voorloper van de LLTB. Met algemene stemmen werd ‘boerenkoning’ Jan Truijen benoemd als eerste voorzitter van de vereniging. In 1919 werd de naam gewijzigd in Limburgsche Land- en Tuinbouwbond. De LLTB is de belangenorganisatie voor boeren en tuinders in de Nederlandse provincie Limburg en is de grootste land- en tuinbouworganisatie in deze provincie. De vereniging vertegenwoordigt alle agrarische sectoren: akkerbouw, tuinbouw (zowel open- als bedekte teelten), fruitteelt, boomteelt, vaste plantenteelt, rundveehouderij, schapenhouderij, geitenhouderij, varkenshouderij, pluimveehouderij en paardenhouderij.
Eind 1966 start firma van Roosmalen met de aanleg van de taluds en drie baggermolens starten met het uitbaggeren van de plaats van de huidige haven. Er wordt in totaal 3.000.000 ton grind gewonnen.
Riverside Lounge aan de haven van Maasbracht, met uitzicht op de binnenvaartschepen, pleziervaart
en het imposante sluiscomplex.
De Wessemse molen was met zijn sterk kegelvormige romp een merkwaardige grondzeiler. Hij stond aan de ingang van het dorp, tegenover het kruispunt van de wegen uit Panheel en Thorn. Vroeger was dit een kruispunt van vier wegen. Nu staat er een Shell-tankstation. De zwart geteerde stenen Wessemse molen had inwendig de vorm van een zestienkant. De molen was een een graan- en oliemolen. Het bouwjaar is niet bekend. Reeds in het begin van de 19e eeuw stond de molen bij de Maas en was toen eigendom van Ernst Stoffels uit Roermond, koopman en landbouwer genoemd. In 1851 werd de molen, die aan het ‘Het eerste wegske’ stond, gerechtelijk verkocht. De nieuwe eigenaar werd Gerardus Vissers, afkomstig uit Wessem en molenaar in het nabij gelegen Panheel. Later vererfde de molen in deze familie. In 1871 werd Hendrik of Johannes Henricus Vissers, koopman, in Wessem eigenaar en vervolgens in 1891 Antoon Vissers, getrouwd met en later weduwnaar van Judith Hennissen, landbouwer en winkelier in Wessem. Hij was toen voor de helft eigenaar, de andere helft stond op naam van Eduard Pierre Jan Hubert Vissers, die toen nog minderjarig was. In 1896 verkochten zij de windmolen aan Martinus Gielen, getrouwd met Josephina Philomena Hubertina Smeets en hoofdonderwijzer in Wessem. De windmolen werd in de nacht van 8 op 9 november 1944 opgeblazen.
De Sint Lindertmolen wordt na 1790 als standaard-windmolen gebouwd op de Tump nabij Panheel. De Korenmolen in Beegden stond oorspronkelijk in Heel en was eigendom van Gerard Vissers. Het onderstel was niet ommuurd en bedekt zoals nu. In 1856 is de molen verplaatst naar de rand van de Beegderheide alwaar hij nu staat. In 1928 zijn de stenen muren aangebracht en is het dak voorzien van asfaltpapier. In 1965 werd de molen buiten bedrijf gesteld en werd er gemalen met behulp van een elektrische hamermolen. De molen werd in 1969 gerestaureerd, waarna er incidenteel nog gemalen werd. In 1997 werd ontdekt dat de bonte knaagkever het houtwerk zwaar had aangetast. De gemeente Heel kocht de molen en restaureerde die grondig, waarna ze in 2000 heropend kon worden. Eigenaar is de gemeente Maasgouw. Het beheer is sinds 2000 in handen van de Stichting Molen Beegden. De molen draait recreatief iedere woensdag- en zaterdagmiddag
In 1834 kreeg Everard van de Boel, pannenbakker in Thorn vergunning voor de bouw van een molen op De Greef. In 1853 kreeg de molen een nieuwe plaats op Den Toom. In 1876 werd de molen verplaatst naar de plek waar de romp nu nog staat. In 1887 werden Lambert van de Boel en de consorten Frans Jan, Gertruda Johanna, Sibilla, de echtgenote van Jacques Gielen, en de molenaar Antoon eigenaren van de molen. In 1909 werd een machinekamer bij de molen gebouwd, waarvan de lange motorriem naar een bergkazemat liep. De motor, vermoedelijk een zuiggasmotor, is tot in de jaren twintig in bedrijf gebleven. Daarna werd uitsluitend met de wind gemalen.
De windmolen had in 1930 een koppel 17-er blauwe Duitse stenen en twee koppels 17-er kunststenen, die beide door de molenmaker Sjang Hendrickx uit Beegden van een regulateur waren voorzien. In 1938 werd de windmolen toegewezen aan Antoon of Antonius Everardus Hubertus van de Boel, getrouwd met Ida Maria Houtackers, molenaar en graanhandelaar in Thorn. Antoon en zijn broer Theo kwamen omstreeks 1939 werd de wieken van de molen vervangen door stroomlijnwieken van Van Bussel.
Wonder boven wonder doorstond de molen de bevrijding onbeschadigd. In 1946 werd de kap van de molen nog vernieuwd.De molen had een koppel zeventiender blauwe stenen en twee koppel kunststenen. Door de bouw van huizen nam de windbelemmering sterk toe. Om die reden stichtten de molenaars Van de Boel een motormaalderij, waarna de molen in 1952 werd gesloopt en onttakeld. As en roeden gingen naar De Graauwe Beer in Beesel, terwijl de staart naar het Belgische Kinrooi verhuisde. In 1955 kocht kunstschilder Fr. van de Berg de molen en richtte die in tot atelier en bouwde er een woning aan vast. In 1963 kreeg het geheel een café-bestemming, terwijl de molen nu een woonhuis is.
De witte stenen bergmolen van Linne stond langs de toenmalige grindweg tussen Linne en Maasbracht nabij de vlootbeek. Met de molen werd in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw voornamelijk voergraan gemalen. Het was een van de weinige molens in Limburg zonder Engels kruiwerk waarbij de kap over een ijzeren rollenring loopt. De molen had nog het oorspronkelijke sleepkruiwerk, waar de kap over de houten blokken of neuten schuift, die aan de bovenzijde zijn afgerond. Om een zijwaartse verschuiving van de kap gedurende het kruien tegen te gaan, liepen vier houten rollen, voorzien van een ijzeren band (bevestigd aan voeghouten) tegen de binnenkant van de houten onderring, die op het metselwerk lag. Merkwaardig was ook de spitsvorm van de kap, de windmolen bestond reeds in de Franse Tijd (rond 1850).
Tijdens de slag om de Roerdriehoek midden januari 1945 kwam de windmolen achter de Vlootbeek in de frontlinie te liggen. Duitse Fällschirmjager van het regiment Hübner hadden zich in de molen verschanst en konden vanuit het venster en deur met machinegeweren de weg en het voorveld tot voorbij de vlootbeek bestrijken. Op 23 januari 1945 werd de molen door Britse tanks beschoten en kreeg deze verscheidende voltreffers. Een granaat trof de askop, waarna het “gevlucht” dat “overkuis” stond, omlaag storte. De gevechten waren buitengewoon fel, na een spervuur op 25 januari 1945 werd het geëvacueerde Linne veroverd. De nacht ervoor hadden de Duitsers zich richting Herten teruggetrokken. Na de oorlog werd de windmolen niet meer van de oorlogsschade hersteld en bleef de molen als ruïne staan totdat deze in de jaren zeventig werd gerestaureerd tot woonhuis.
De Hompesche Molen is een achttiende-eeuwse stellingmolen op het Eiland in de Maas, tussen Stevensweert en Ohé en Laak en vlak bij de Maasplassen. De molen is tot aan de bovenste wiek bijna 37 meter hoog en daarmee de hoogste van Limburg. Vanaf 1719 was de heerlijkheid Stevensweert in handen van graaf Reinier Vincent van Hompesch. De molen werd tussen 1721 en 1722 gebouwd. Tijdens de Tweede Wereldoorlog liep de molen dusdanig zware schade op dat deze niet meer kon functioneren. De molen werd meerdere malen gerestaureerd (1948/1949) en (1975/ 1977). In 2014 werd de molen eigendom van de Vereniging Natuurmonumenten. In 2015 wordt de molen gerestaureerd en toegankelijk gemaakt voor publiek. Tevens is er een informatiepunt van Natuurmonumenten en een brasserie gevestigd als onderdeel van Rivierpark Maasvallei.
Tot ver de 19e eeuw had Maasbracht alleen een rosmolen. Op 16 november 1865 werd aan Renier Hubert Vos vergunning verleend voor de bouw van een windmolen. In 1867 kwam deze gereed. Met de wieken meegerekend is de molen 26,3 meter hoog.
Hij stond op naam van Helena Vos, echtgenote van Renier Hubert. Vier jaar later werd de molen overgeschreven op naam van de minderjarige Anna Vos en vervolgens op de erfgenamen Hendrina, Andries Hendrik, Maria en Cornelis Vos.
In 1899 werd de molen met huis en tuin verkocht aan Jacques van de Venne, landbouwer te Maasbracht. Mede-eigenaar was Theodoor van de Venne. Zij verkochten de molen in 1905 aan Christiaan Hubert Faems te Melick. In dit dorp bezat de familie Faems de standaardmolen op de Melickerheide. De molen van Maasbracht bleef daarna in bezit van deze familietak.
Christiaan Faems plaatste kort na de Eerste Wereldoorlog een hulpgemaal in de schuur aan zijn huis.
In het midden van de jaren twintig liet hij door de molenmakers Sjang en Sjef Hendrickx uit Beegden/Heel de houten as vervangen door een gebruikt ijzeren exemplaar. De houten borstroeden werden in de jaren dertig door ijzeren vervangen.
Na het overlijden van Christiaan Faems in 1933 werd het molenbedrijf door zijn vrouw voortgezet. Daarna nam Wihelmus Hubertus Faems de molen over. Met het huis en andere aanhorigheden stond de molen later op naam van de acht kinderen.
Na in 1946 wat oorlogsschade te hebben opgelopen door granaatinslagen dicht bij de romp die echter hersteld werd, raakte de molen in 1947 nogmaals zwaar beschadigd toen het ashuis van de bovenas afbrak nadat de buitenroede was vastgeslagen op de molenberg (vermoedelijk waren door de zeer warme zomer enkele roewiggen uitdroogd en losgeraakt, waarna de buitenroede kon doorschuiven en vastlopen). Vanwege de kosten werd van reparatie afgezien en werd het maalbedrijf tot 1973 elektrisch voortgezet. Leo Faems de laatste molenaar was. Rond 1987 begon men zich in te zetten om de ondertussen danig onttakelde molen, die door stadsuitbreiding inmiddels ruimschoots binnen de bebouwde kom was komen te liggen, weer in oude glorie te herstellen. In 1997 werd de uitwendige restauratie afgerond en op 17 juni 2000 werd de nu weer maalvaardige korenmolen officieel hernieuwd in gebruik genomen. De molen heeft nu 1 koppel maalstenen.
Na de reconstructie Hoofdstraat-Kloosterstraat in Maasbracht is een kunstwerk van Elisa Verkoelen onthuld. Het kunstwerk verenigt op symbolische wijze de geluiden van Maasbracht, in een samenspel van de materialen, vormen en perspectief.
In door StudioMAASGOUW samengesteld document het “Eiland in de Maas en Kasteel Walburg” zijn de adellijke families beschreven die gewoond hebben in de heerlijkheden Stevensweert en Ohé en Laak. Deze publicatie is samengesteld door de redactie van StudioMAASGOUW verkregen uit eigen onderzoek en publicaties door “Derden”, zie literatuur- en bronnenlijst in het document. Download dit document:
De Fuus was een zuivelfabriek waar de melk van boerderijen werd verwerkt tot zuivelproducten. Vanaf eind 19e eeuw zijn vele veelal kleine zuivelfabrieken ontstaan, waar een deel van de productie en verdere distributie van de boeren werd overgenomen. Zo werd in 1913 de zuivelfabriek in Panheel opgericht als een zuivelcoöperatie. De melk werd vanuit de omliggende dorpen in melkbussen aangevoerd met paard en wagen. In de begintijd lag de nadruk veelal op het vergroten van de afzet van de boeren. Ook de hygiëne speelde een belangrijke rol. Naast het steriliseren of pasteuriseren van de melk, vond ook de bereiding van boter en soms kaas in de zuivelfabrieken plaats. Aanvankelijk waren er alleen al in Nederland honderden van deze fabrieken.
Met de onthulling van een levensgroot standbeeld in brons (11-11-2021), geïnspireerd op zijn bekendste buutte-personage ‘De Jaeger’, eert Maasgouw de in 2018 overleden buuttereedner Pierre Cnoops. Het standbeeld van de oud-inwoner van Maasbracht staat op een prominente plaats aan de Havenstraat. Burgemeester Stef Strous noemde bij de onthulling Pierre een veelzijdig man: hij verdiende de kost bij de PTT-Post, was gedurende 20 jaar gemeenteraadslid, stimuleerde de amateur muziekbeoefening, ontving in 1997 een Koninklijk onderscheiding, werd in 2004 benoemd tot Ereburger van de voormalige gemeente Maasbracht, hij was een humorist en woordkunstenaar, een buuttereedner en tonproater. Het kunstwerk, naar een ontwerp van de Roermondse kunstenaar Dolf Wong Lun Hing, werd onthuld bij de start van het nieuwe vastelaoves seizoen.
Het stationsgebouw in Maasbracht op Rozendaal 2, werd ontworpen door Architect K.H. van Brederode. Het station werd geopend op 21 november 1862. Op 28 september 1899 brandde het gebouw af en werd in 1925 herbouwd. Oorspronkelijk heette het station “Maasbracht-Linne”echter in 1880 kreeg het de naam “Station Maasbracht”. Na de sluiting op 14 november 1940, heeft het gebouw nog dienst gedaan als woning tot 1965. Omstreeks 1980 werd het station afgebroken.
De Panheeldermolen werd omstreeks 1662 in gebruik genomen. De drijfkracht voor de watermolen werd geleverd door de Panheelderbeek.
De mijnen brachten de Maasbrachtse haven tot bloei. Omdat de Maas zuidelijk van Maasbracht onbevaarbaar was, werden de kolen met de trein naar Maasbracht vervoerd. De kolentip, een immense hijsinstallatie, ‘tipte’ per keer maar liefst 20.000 kilo steenkool van de treinwagons in het laadruim van het schip. Na de opening van het Julianakanaal in 1935 kon het zwarte goud ook in Born worden overgeladen.
Een schip wordt zo aangemeerd dat het ruim zich bij de kolentip bevindt. De kolentip werkte als volgt: Een wagon wordt via een havenspoorlijn op de draaischijf voor de kolentip gereden. De schijf draait een kwartslag en middels kaapstanders wordt de wagon van de draaischijf getrokken. De wagon wordt met haken en ketting vastgemaakt. Vervolgens wordt deze een stuk geheven met behulp van een takel en een contragewicht. De wagon wordt in de lengterichting gekanteld tot een hoek van 45 graden. De wagon heeft dan kopschotten nodig die te openen zijn. Vervolgens gaat de inhoud van de wagon door een stortgoot direct in het ruim van het schip. De wagon wordt vervolgens weer op kadeniveau gebracht en verlaat de kolentip over hetzelfde spoor.
De kolentip (1929) in Maasbracht was eigendom van het Rijkskolentipbedrijf. De steenkool werd vanuit het Zuid-Limburgs steenkoolbekken per trein vervoerd naar station Echt. Vanaf daar kwamen dezelfde spoorwagons met steenkool via een zijtak op de Tramlijn Roermond – Echt – Born – Sittard. Van hieruit gingen de wagons over de tramlijn naar de haven van Maasbracht. Ook hier werd getipt. Op het betonnen onderstel van de kolentip bevindt zich tegenwoordig het restaurant ‘De Kolentip’. Ook de huidige straatnaam Tipstraat aan de haven van Maasbracht herinnert nog aan deze installatie. Deze kolentip ging al binnen tien jaar uit bedrijf vanwege het gereedkomen van de twee kolentips aan de NS-Overlaadhaven aan het Julianakanaal in Born. De kolentips in Born hebben tussen 1935 en 1974 dienstgedaan
Galloway -stieren zijn gemiddeld 130 cm en wegen 600-900 kg. Galloway-koeien hebben een gemiddelde schofthoogte van 120 cm en wegen 450-590 kg. De dieren zijn robuust en vruchtbaar. Vaarzen zijn dekrijp op een leeftijd van 20-27 maanden, de tussen kalftijd bedraagt 365 dagen.
De Hompesche Molen is een achttiende-eeuwse stellingmolen op het Eiland in de Maas, tussen Stevensweert en Ohé en Laak en vlak bij de Maasplassen. De molen is tot aan de bovenste wiek bijna 37 meter hoog en daarmee de hoogste van Limburg. Vanaf 1719 was de heerlijkheid Stevensweert in handen van graaf Reinard Vincent van Hompesch. De molen werd tussen 1721 en 1722 door Reinard gebouwd. Tijdens de Tweede Wereldoorlog liep de molen dusdanig zware schade op dat deze niet meer kon functioneren. De molen werd meerdere malen gerestaureerd (1948/1949) en (1975/ 1977).
In 2014 werd de molen eigendom van de Vereniging Natuurmonumenten. In 2015 wordt de molen gerestaureerd en toegankelijk gemaakt voor publiek. Tevens is er een informatiepunt van Natuurmonumenten en een brasserie gevestigd als onderdeel van Rivierpark Maasvallei.Op 17 maart 2014 droeg Maasgrind BV de molen over aan Natuurmonumenten. Natuurmonumenten en de gemeente Maasgouw hebben in 2015 de molengebouwen en maalinrichting gerenoveerd en daarmee veilig gesteld voor de komende 300 jaar!
Beegden werd voor het eerst schriftelijk vermeld in 1202. Het ontwikkelde zich op de hogere zandgronden nabij de Maas. Beegden behoorde tot het Land van Horn en vervolgens tot het Prinsbisdom Luik. In 1676 werd Beegden uitgegeven als heerlijkheid. In de 19e eeuw ontstond er, langs de Dorpstraat, een straatdorp, en in de 20e eeuw werden ten noorden en ten zuiden hiervan woonwijken gebouwd
Antoine Engels was huisarts in Maasbracht en omstreken van 1942 tot 1981. In 1933 begon hij zijn medische studie in Leiden, na zijn kandidaatsexamen zette hij zijn studie voort en studeerde in 1941 af in Amsterdam. Op 6 januari 1942 begon hij in een pand aan de Hoofdstraat als huisarts in Maasbracht (en verre omgeving) Het inwoneraantal van Maasbracht bedroeg rond de 2300. Na de oorlog huwde hij met Vera Hermans (20-2-1927/21-7-2010) en betrok de familie Engels de door hun gebouwde villa aan de Havenstraat. Hier was tevens een praktijk en apotheek gevestigd. Antoine Engels was een zeer gewaardeerde huisarts die dag en nacht klaar stond voor zijn patiënten, hij overleed op 24 april1981.
De villa aan de Havenstraat 17 te Maasbracht is aan het eind van de negentiende eeuw gebouwd in de stijl van het eclecticisme met elementen van de chaletstijl. Het pand heeft altijd een directe relatie gehad met de haven, die een grote aantrekkingskracht uitoefende op de handel. De haven is in de onmiddellijke omgeving van het pand gelegen. De eerste eigenaar was een wolhandelaar die het pand in 1929 schonk aan zijn neef, een zaadhandelaar. Het pand is geheel ommuurd, kent twee poortingangen en is omgeven door een grote tuinaanleg. Het pand heeft cultuur-historische waarde door de samenhang tussen zijn functie als woonhuis van mensen die in de handel werkzaam waren en de aanwezigheid op korte afstand van de haven van Maasbracht. Het pand verkeert in een hoge mate van gaafheid. Deze villa was voorheen o.a. eigendom van de familie Hermans en vervolgens van de familie Engels-Hermans (Antoine Engels, huisarts)
Op de bodem van vaarwegen bezinken grote hoeveelheden zand en slib. Schepen kunnen hier hinder van ondervinden of vastlopen. Door te baggeren zorgt Rijkswaterstaat ervoor dat de vaarwegen bevaarbaar blijven. Daarnaast kan bagger de doorstroming van het water belemmeren. Daardoor kan het water niet snel genoeg weg, wat kan leiden tot wateroverlast ten tijde van hoogwater. Op diverse locaties op de Maas (zoals hier bij Wessem) en in kanalen wordt continu gebaggerd om de vaarweg bevaarbaar te houden.